De zaak Weespersluis, de ontknoping

20080606 Tvg 080606 7114 20080606 Tvg 080606 7114

Het procedeerverbod als papieren tijger

Eerder dan verwacht deed de Hoge Raad eind april al uitspraak in ‘de zaak Weespersluis’ (Hoge Raad 11 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:560), waaraan wij in eerdere blogartikelen al aandacht besteedden: De zaak Weespersluis, een tussenstand | Weebers Vastgoed Advocaten. De ontknoping is voor de gebieds- en projectontwikkelingspraktijk enigszins teleurstellend.

In het arrest lag de vraag voor over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van een geschil tussen GEM c.s. en de Stichting, in het kader van het kort geding waarin de Stichting werd verweten misbruik van procesrecht te maken door heel veel bestuursrechtelijke procedures te starten tegen verleende omgevingsvergunningen (zie daarover: Opvallend: vordering tot het opleggen van een gebod tot intrekken van beroep tegen twee omgevingsvergunningen toegewezen | Weebers Vastgoed Advocaten

Is procederen een grondrecht?

De Hoge Raad stelt voorop dat de burgerlijke rechter op grond van artikel 112 lid 1 van de Grondwet bevoegd is om kennis te nemen van alle geschillen betreffende burgerlijke rechten. Deze bevoegdheid wordt niet uitgesloten door het bestaan van een andere rechtsgang. Wel geldt dat, indien de bestuursrechter een met voldoende rechtsbescherming voorziene procedure biedt, de burgerlijke rechter de eiser of verzoeker niet-ontvankelijk kan verklaren. In deze zaak voerde GEM c.s. aan dat de Stichting onrechtmatig jegens hen handelt door misbruik te maken van het bestuursprocesrecht, meer in het bijzonder door het instellen van beroep tegen besluiten op verleende omgevingsvergunningen. Daarmee kwalificeert het geschil als een geschil betreffende burgerlijke rechten en valt het binnen de bevoegdheid van de burgerlijke rechter.

De burgerlijke rechter is bevoegd als restrechter…

Wat betreft de ontvankelijkheid overweegt de Hoge Raad dat deze mede afhankelijk is van de vraag of de bestuursrechtelijke rechtsgang voor GEM c.s. voldoende rechtsbescherming biedt. De beoordeling daarvan vergt een nadere analyse van de situatie. Indien GEM c.s. niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de betrokken besluiten, kunnen zij niet als partij deelnemen aan de bestuursrechtelijke procedure. In dat geval staat hun geen effectieve rechtsgang ter beschikking bij de bestuursrechter. Indien zij wel als belanghebbenden moeten worden beschouwd, schiet de bestuursrechtelijke rechtsgang in dit specifieke geval tekort. De bestuursrechter kan namelijk geen bevel opleggen tot het intrekken van een beroep, hetgeen in deze zaak juist het doel is van de civiele vordering: het bewerkstelligen van een spoedige beëindiging van de bestuursrechtelijke procedure zodat de omgevingsvergunningen onherroepelijk worden. Ook al zijn er bestuursrechtelijke bepalingen die versnelling van de procedure mogelijk maken, zoals artikel 8:52, 8:54 lid 1, en 8:81 lid 2 in verbinding met 8:86 lid 1 van de Awb, biedt dit onvoldoende garantie op een snelle afronding. Daar komt bij dat tegen een uitspraak van de bestuursrechter beroep of verzet openstaat, hetgeen verdere vertraging oplevert. Bovendien moeten GEM c.s. eerst een verzoek doen om als partij te mogen deelnemen, wat eveneens tijd vergt. In het licht van deze omstandigheden biedt de bestuursrechtelijke procedure onvoldoende rechtsbescherming, zodat de burgerlijke rechter bevoegd is en GEM c.s. ontvankelijk zijn in hun vordering.

…maar de lat ligt hoog

Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de klacht over het oordeel van het hof dat onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van de Stichting met betrekking tot de parallelle ontwikkeling van groenvoorzieningen en woongebieden “kant noch wal raakt”, zoals ook de A-G had betoogd. GEM c.s. stellen dat het hof heeft verzuimd aandacht te besteden aan hun essentiële stelling dat de Stichting een onjuiste uitleg hanteert van artikel 4.3 van het exploitatieplan, waarin het vereiste van parallelle ontwikkeling is neergelegd. Volgens hen gaat het niet om daadwerkelijke realisatie van groenvoorzieningen, maar om het in gang zetten van de ontwikkeling. De Hoge Raad volgt deze klacht echter niet en overweegt dat de Stichting heeft betoogd dat de strekking van het exploitatieplan is dat groenvoorzieningen en woongebieden gelijktijdig gerealiseerd worden en dat die uitleg wordt ondersteund door de toelichting op artikel 4. Van belang is volgens de Stichting dat tijdige realisatie van groenvoorzieningen cruciaal is voor de leefomgeving, onder meer vanwege biodiversiteit en klimaatadaptatie. Gezien deze toelichting en het feit dat het hier om een kort geding procedure gaat, oordeelt de Hoge Raad dat het standpunt van de Stichting niet evident kansloos is. Het hof heeft dus voldoende gemotiveerd waarom het beroep van de Stichting niet als misbruik van procesrecht moet worden aangemerkt en was niet gehouden om uitdrukkelijk in te gaan op elk afzonderlijk argument van GEM c.s., zolang deze het standpunt van de Stichting niet evident onderuit halen.

Het project wordt niet onevenredig in haar belangen geschaad

Een ander onderdeel van het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat onvoldoende aannemelijk is dat het belang van GEM c.s. zodanig onevenredig wordt geschaad dat de Stichting haar procesbevoegdheid in redelijkheid niet kon uitoefenen. Volgens GEM c.s. heeft het hof onvoldoende aandacht besteed aan hun stelling dat de Stichting het vereiste van parallelle ontwikkeling ook via een handhavingsverzoek had kunnen afdwingen, waardoor een bestuursrechtelijke beroepsprocedure onnodig was. De Hoge Raad verwerpt deze klacht eveneens. Hij overweegt dat het hof terecht gewicht heeft toegekend aan het feit dat de Stichting gebruikmaakt van een haar toekomend grondrecht. Het is algemeen bekend dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden ingezet tegen nog niet onherroepelijke vergunningen en dat enige onzekerheid over het moment van onherroepelijkheid inherent is aan dergelijke procedures. GEM c.s. mochten er dus niet zomaar van uitgaan dat de vergunningen snel onherroepelijk zouden worden, waardoor contractuele voorwaarden in koop- of hypotheekovereenkomsten op korte termijn konden worden vervuld. Tegen deze achtergrond heeft het hof voldoende gemotiveerd waarom het beroep van de Stichting niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd en waarom het belang van GEM c.s. niet onevenredig wordt geschaad. Het was niet noodzakelijk dat het hof afzonderlijk inging op het alternatief van een handhavingsverzoek.

Op de andere klachten gaat de Hoge Raad niet in. Daarmee blijft het arrest van het Gerechtshof in stand. Wordt het procedeerverbod hiermee in feite een ‘papieren tijger’?

Gevolgen voor de praktijk

Wat heeft deze zaak de praktijk van gebieds- en projectontwikkeling gebracht? In ieder geval duidelijkheid over de bevoegdheid van de civiele rechter als restrechter. Die is er. Als je als ontwikkelaar onevenredig in je belangen geschaad wordt door derden die evident kansloze bestuursrechtelijke procedures starten, waardoor sprake is van misbruik van procesrecht, dan kun je naar de kort geding rechter. Zeker ingeval van gelukszoekers, mogelijk op zoek naar een afkoopsom, kan dit middel soelaas bieden. De Hoge Raad benadrukt echter dat de lat zeer hoog ligt. Procederen is een grondrecht.

Hoe nu verder? Om ons heen wordt naarstig gezocht naar oplossingen om woningbouw te kunnen versnellen. Te denken valt in dat kader aan een alternatieve risico-verdeling bij de vergunningverlening, door de ontwikkelaar niet meer voor eigen rekening en risico te laten bouwen op het moment dat de planologische medewerking verleend is, maar nog niet onherroepelijk. Dit, in combinatie met een hogere drempel voor bezwaarmakers, bijvoorbeeld verdisconteerd in een hogere forfaitaire proceskostenveroordeling, zou voor een daling op het aantal (onnodige) procedures kunnen zorgen. Ook instrumenten zoals STOER zouden aan de versnelling van de woningbouwopgave een positieve bijdrage kunnen leveren, mits berustend op een deugdelijke grondslag.

De zaak Weespersluis bewijst maar weer eens hoe belangrijk de toegang van tot de rechter wordt bevonden. Overigens bereikte ons inmiddels het bericht dat de Stichting ook het laatste beroep tegen de omgevingsvergunning heeft ingetrokken, waarmee deze onherroepelijk is geworden. Dat biedt voor GEM c.s. en de toekomstige bewoners in elk geval (eindelijk) perspectief.

 

Wij helpen u verder

Onze advocaten hebben ruime ervaring in het adviseren en procederen binnen alle aspecten van het vastgoed. Wij kennen de belangen en uitdagingen van onze cliënten als geen ander. Ons team en ons kantoor staan voor u klaar. 

Opdrachtgevers